Twee weken geleden is mijn normale leven tot stilstand gecrasht – dat is het beste woord, als ik nu terugkijk. Ineens kon er van alles niet meer, op sport- en andere gebieden, en kwamen daarvoor in de plaats angst, verdriet en onzekerheid, voor mijzelf en voor de wereld om me heen. Dat is nogal een schok.
De laatste dagen heb ik al een aantal keren gezegd (in telefoon- en videoverbindingen) en geschreven (mailend en append) dat het me ‘naar omstandigheden’ goed gaat. Die omstandigheden zijn extreem en ik zou er wat voor geven om ze weg te kunnen toveren.
Dus echt goed – nee. Maar toch best wel okee dus.
De ergste acute stress is voorbij, ik voel me niet meer een konijn dat in de koplampen zit te staren, ik kan soms het nieuws een tijdje laten, ik kan me an en toe weer een beetje op andere dingen concentreren, ik word laconieker om verdere annuleringen. Een soort van ‘alles went’, zal ik maar zeggen.
En wat me ook opvalt: mijn lijf houdt zich eigenlijk best goed. Daar heeft mijn huidige leefwijze zelfs een paar voordelen voor. Ook nadelen, maar de balans is best wel okee.
Voordelen
Mijn leven is een heel stuk regelmatiger geworden. Ik hoef niet meer, zoals anders, af en toe vroeg op om om 9 uur in – bijvoorbeeld – Amsterdam te kunnen zijn. En ik ga ook niet meer, zoals anders, laat naar bed omdat ik ’s avonds iets leuks aan het doen was buitenshuis. Voor een TV-programma hoef ik ook niet op te blijven: de volgende dag tijd zat om terug te kijken. Lang uitslapen om een zo ontstaan slaapgebrek te compenseren hoeft ook niet meer. Ergo: ik ga al meer dan twee weken om 11 uur naar bed en ik sta om ongeveer half 8 op. Voor mijn doen is dat wonderbaarlijk!
Ik eet supergezond. Ik ben me ervan bewust dat ik een beetje op moet passen voor zowel mijn weerstand (geen snelle suikers snoepen) als mijn gewicht (ik ben veel minder actief). Maar het kost me frappant weinig moeite om me te beperken tot drie goede maaltijden per dag (met dank aan manlief) en een enkel gezond tussendoortje. Ik ben namelijk al mijn gewone snaaimomenten kwijt:
- Ik snaaide bijvoorbeeld vaak op de terugweg van werk elders – het station is echt één grote bron van verleidingen en vaak was ik ook wel flauwig van het werk, of vond ik dat ik het wel verdiend had ofzoiets. Doe ik niet meer, kom ik niet meer.
- Ook snaaide ik vroeg op de avonden dat we na 9 uur aten omdat manlief pas dan terugkwam van z’n atletiektraining. Hoeft niet meer: manlief traint nu ook overdag, we eten ergens tussen zes en zeven, ook heel regelmatig.
- Een ander snaaimoment was ’s avonds laat, als ik thuiskwam van iets en manlief al in bed lag. Nog even ‘chillen’ – had ik nodig om te kunnen slapen, en vaak had ik daar dan ook een beetje een trekje bij. Dat moment is ook foetsie.
Dat snaaien kon ik overigens goed hebben, met m’n stabiele gewicht. En ik snaaide ook wel noten en, uh – nou nee, niet heel veel meer gezonde dingen, moet ik bekennen, maar wel vooral hartig: kaas, crackers, chips. ik vond het nooit een probleem, maar het láten betekent wel dat ik vrij makkelijk ineens veel minder eet.
Ik vind het wel een interessante observatie ook, omdat het zo duidelijk laat zien dat het gewoonte-eten is. Andere gewoonte en weg is de behoefte. Bij mij dan. Ik heb al wel begrepen dat veel thuiszitters met het omgekeerde probleem zitten, en dat kan ik me goed voorstellen. Ik ben bovendien geen emotie-eter – als ik van stress ging eten, had ik me de afgelopen weken flink volgepropt.
Nadelen
Ik slaap matigjes. Ik ben nooit een goede slaper geweest, in de vroege overgang was het vreselijk, het is sindsdien okee maar niet meer zoals vroeger, en het is nu ook niet jofel, al gaat het redelijk.
Waar ik meestal inslaapproblemen heb, heb ik nu doorslaapproblemen: ik ben standaard een keer of vier wakker ’s nachts, wakker genoeg om op de wekker te kijken en vaak moet ik eruit om te plassen. Als ik rond zes uur wakker word, val ik daarna soms wel en soms niet meer in slaap. Te vroeg wakker worden ken ik als duidelijk stresssymptoom. Ik heb ook minder slaap nodig dan normaal, lijkt het – vanwege de regelmaat maar ook door veel minder activiteit.
Mijn bovenlichaam verstijft. Voor bovenrug, nek en schouders is het veranderde bewegingspatroon tricky, het resultaat van een optelsom:
- Ik zit veel meer achter de computer. Wat ik nog aan werk kan doen, gaat zo, en daarbij zit ik bijvoorbeeld ineens ook achter het scherm voor mijn sociale contacten.
- Het gebied is gevoelig voor stress.
- Ik zwem niet meer en al helemaal niet meer halverwege de werkdag thuis (m’n favoriete lunchuur).
- De vervangende oefeningen voor aan het ‘zwemkoord’ komen vrij hard aan. Ik heb nu een routine waarin ik 4X50 slagen maak, dat is het equivalent van 200 meter, minder dan m’n inzwemafstand, maar daar had ik vorige week wel spierpijn van. Nouja, hopelijk betekent dat dat ik m’n spieren een beetje onderhoud inderdaad.
- Ik fiets alleen nog maar op sportieve fietsen waarvan de houding belastender is dan de stadsfiets. Ik probeer het gebrek aan stadsfietsritjes (gemiddeld 3,5 uur per week) te compenseren met een extra lange rit op een sportfiets.
- Ik ben vorige week nog wel maar deze week niet meer naar m’n masseur geweest en ik kan ook niet naar de chiropractor.
Oef. Ik heb er flink last van gehad afgelopen week, sinds gister is het (tijdelijk?) beter. Leerproces: meer losmaak-oefeningen doen en mezelf van die computer wegtrekken. Ik doe op woensdag nu aan arbeidstijdverkorting: dan ga ik fietsen.
* * *
Ik weet: het is nog maar twee weken, we gaan dit met z’n allen lang moeten volhouden en er gaat nog een boel narigheid op ons afkomen. De toekomst is zeer ongewis. Het is al heel wat als je nu niet gillend gek wordt. En dat lukt dus vrij aardig.