Ik schreef het vorige week: ‘ik ben weer bijna helemaal fit’. Nou, dat heeft daarna nog welgeteld twee dagen geduurd. Vrijdagmiddag ging ik hoesten. Ik hoopte eerst nog dat het hooikoorts was of een late oprisping van de verkoudheid, maar zaterdag kon ik er niet omheen: ik was opnieuw ziek aan het worden. Jaja, twee afleveringen direct achter elkaar van de gezondheids-story of my life. Zucht.
Ik voelde me zaterdag nog fit, zelftest was negatief, dus ben ik wel gaan wandelen, een prachtige etappe van het Pelgrimspad, onder andere langs de molenviergang bij Aarlanderveen:
’s Avonds werd ik echter in rap tempo moeier en ik had daarna een lange maar koortsige nacht. Gister heb ik voornamelijk in bed doorgebracht. Vandaag is het iets beter, maar ik heb wel nog verhoging en ik vond een rondje eiland wandelen al heel wat. Lekker om buiten te zijn – maar ook genoeg.
Het kostte me gister mijn deelname aan de Vrouwentriathlon, die waarschijnlijk voor het laatst in deze vorm georganiseerd werd en waar ik dus extra graag bij wou zijn. Ik wist zaterdag al wel dat starten er niet in zat: de hoest kwam van te diep om de nek-check te doorstaan. In de loop van de nacht ging ik beseffen dat meegaan als supporter of helpende hand er niet in zat. Henk (vrijwilliger en fotograaf) en Nicole zijn samen gegaan. Mij thuis achterlatend in vlagen van zelfmedelijden. Gelukkig was het wel duidelijk dat het niet ging.
Vandaag had ik zo’n dag dat ik al wel weer wat kon maar niet veel, dus dat de verveling toe dreigt te slaan. Vanmiddag heb ik me daarom vermaakt door Ronde van Zwitserland te kijken. Ik herinnerde me daarbij een eerdere keer dat ik ziek wielrennen had gekeken. Eind juli 1998 zat ik ongeveer in hetzelfde stadium van ziekte wat te zappen en toen belandde ik in een Tour-etappe. De Tour, ja, die herinnerde ik me nog. Ik had in de hoogtijdagen van TI-Raleigh wielrennen gekeken, met mijn vader mee, naar de Tour-overwinning van Zoetemelk, en ik was fan van de Kneet-story. Die belangstelling was weggedeemsterd maar – zo bleek – snel weer op te porren. In een duister decor van regen en mistflarden tussen dreigend zwarte bergen reed voorop een balletdanser met grote oren en een bandana op z’n kale hoofd, en er ergens achter een mijnwerker met warmtepleisters op z’n knieën. De mijnwerker was op dat moment, zo begreep ik uit het commentaar, bezig met het verliezen van die ronde, aan de balletdanser. En ik zat daar op de eerste rang naar te kijken – ademloos.
Ik werd nóg ademlozer toen ik twee dagen later opnieuw eerste rang zat, nu bij een heuse staking, met renners die op de grond gingen zitten, er de brui aan gaven, onderhandelden. Wat was dit, joh, wat een krankzinnige sport! Daar wilde ik wel meer van zien. In 1999 was ik tijdens de Tour op vakantie, maar ik hoorde wel dat een voormalig kankerpatiënt die had gewonnen – weer zoiets. In 2000 keek ik zelf weer. Toen greep het wielervirus me definitief.
Er is vanaf die Tour van 1998 een tamelijk rechte lijn te trekken naar mijn eigen fietsen en van daar naar mijn hele leven. Want om in 2001 mee te doen aan de op die voormalig kankerpatiënt geïnspireerde Ride for the Roses leende ik een racefiets. Daarvoor was ik al vakantiefietser maar vond ik racefietsen maar onhandig – kon je niks op meenemen. Dat bleek anders te liggen: het was zo leuk dat ik een klein jaar later een eigen racefiets kocht. Ik had die fiets nog maar twee maanden of ik sprak bij een cyclo een man aan die me eerder uit de wind had gehouden. Dat had nogal gevolgen: vier jaar later zijn die man en ik getrouwd.
Moraal van dit verhaal? Soms is ziekzijn best wel goed. Wie weet hoe mijn leven was gelopen als ik op 27 juli 1998 gewoon naar kantoor was gegaan.
Desalniettemin vind ik het nu wel vervelend. Maarja, dat was in 1998 ook zo.