Er staat dit weekend een ingezonden brief in de krant (NRC) die volgens mij aardig aansluit bij mijn post van afgelopen dinsdag. Het is een reactie op een artikel van vorige week, waarbij ik ook al ‘nounou’ had gedacht. Een ‘nounou’ dat vooral betekent: is die niet een beetje al te obsessief bezig met eten?
Kilo’s af willen vallen tijdens een zware trainingsperiode in de hoop zo sneller te worden, daarom je ‘altijd’ aan je dieet houden, begeleiding door een voedingskundige (in termen van ‘hulp nodig hebben’), je bakje kwark goed timen, geen drop, geen bier, want dat zijn ‘lege calorieën’, en dus al dromen van waar je je aan tegoed gaat doen na de marathon… voor mij gaat dat te ver.
Nou heb ik makkelijk praten, dat besef ik wel, want ik heb geen gewichtsprobleem, althans, eerder het omgekeerde: als ik intensief train, moet ik flink eten om geen ‘vogelnekje’ te krijgen en om te voorkomen dat mensen gaan vragen of het wel goed met me gaat. Ik weeg me zo af en toe, als ik eraan denk, en mijn gewicht is stabiel net boven de 60, met een marge van zo’n 2 kilo en een BMI van net onder de 20.
Maar veel belangrijker is: ik sport voor mijn plezier, en dus eet ik ook nog steeds met plezier, en daar zitten ‘foute’ dingen tussen – zo moge wel blijken uit mijn overzicht van dinsdag. Ik zit niet met wat snoep en alcohol, ik time mijn eten niet precies en er zijn, afhankelijk van je visie op gezond eten (het lijkt soms wel een religie op het ogenblik), nog een boel verbetermogelijkheden. Maar dat gaat mij al gauw te ver ook.
Ik doe mijn best volgens een soort 80/20-principe: als 80 % van mijn eten okee is, maakt die resterende 20 % niet zo veel. Maar zelfs dat meet of bereken ik niet heel precies. Ik meet of bereken vrijwel niets precies, behalve dan voor wedstrijden. Dat moet ook niet hoeven, vind ik. In je lijf zit ook geen telraam, hè? Ik doe veel op gevoel – dus af en toe geef ik ook lekker toe aan een vreetbui; heb ik kennelijk in de periode daarvoor net iets te weinig gegeten.
Kortom: ik leef niet bepaald als een monnik, uh, non, dat lijkt me ook op mijn niveau nergens op slaan.
In dat artikel van vorige week is het vooral dat al weken van tevoren uitkijken naar wat je allemaal mag ná de marathon dat voor mij een signaal is dat er iets te ver gaat, dat je je lijf op strafkamp hebt gestuurd. En één zinnetje vind ik veelzeggend: ‘het is fijn te weten dat ik niets aan het toeval heb overgelaten’. Aha, denk ik dan, dat is de clue: onzekerheidsreductie. Je streng aan een dieet, of ook trainingsschema, houden geeft een gevoel van controle, iets waar duursporters sowieso bovengemiddelde behoefte aan hebben (ja, ik ook). Houd je je aan je dieet, dan ben je goed bezig. Maar dat is wel schijnzekerheid, en het kan obsessieve trekjes aannemen.
In de krant van vandaag staat een ingezonden brief die iets heel soortgelijks betoogt, en beter verwoord dan dat ik hier doe, vooral aan het eind, met ook nog eens een grappig plaatje erbij:
Nou zou ik niet genoeg hebben aan ’s morgens 2 crackers en een lunch van 4 boterhammen. Maar met de strekking van het stuk ben ik het eens!